Als u deze nieuwsbrief niet kunt lezen, klikt u hier. |
|
Editie 13 - November 2013 |
|
|
Een haas met tularemie in Limburg
|
Sinds juli 2011 worden alle hazen die bij het Dutch Wildlife Health Center (DWHC) worden aangeboden voor sectie onderzocht op tularemie. Dit om te achterhalen in hoeverre tularemie voorkomt in wild in Nederland. Tot nu toe zijn 49 hazen onderzocht, waarvan 48 negatief en één positief. De positief bevonden haas was in mei 2013 voor sectie aangeboden bij het DWHC. Tijdens de sectie werden laesies aangetroffen die mogelijk wezen op tularemie. Het Central Veterinary Institute (CVI) heeft de verwekker Francisella tularensis bevestigd met behulp van PCR-onderzoek.
|
|
|
|
|
Dat tularemie mogelijk endemisch voorkomt is versterkt door de bevestiging van een Nederlandse patiënt met tularemie. De betreffende patiënt heeft de infectie hoogstwaarschijnlijk in Nederland opgelopen. De patiënt is gebeten door dazen in een natuurgebied in Noord-Limburg, op 10 tot 20 kilometer afstand van de plaats waar de met tularemie besmette haas is gevonden.
In de ons omringende landen wordt tularemie vaker gevonden. In Nederland is in 1953 het laatste geval beschreven waarbij mensen ziek zijn geworden door het eten van een besmette haas. In 2011 is een Nederlandse patiënt met tularemie bevestigd, waarvan de infectie zeer vermoedelijk in Nederland was opgelopen.
|
|
|
Reservoirs en vectoren |
Tularemie wordt veroorzaakt door de Gram-negatieve bacterie F. tularensis. Mensen en vele diersoorten -waaronder knaagdieren, gezelschapsdieren zoals honden en katten en landbouwhuisdieren- kunnen door F. tularensis besmet raken. Overdracht van de bacterie kan plaatsvinden door het eten van besmet vlees dat onvoldoende is verhit, via besmette deeltjes in de lucht, via insectenbeten en via besmet water (bijvoorbeeld afkomstig van poeltjes in de omgeving waar besmette knaagdieren leven).
Er worden 2 ziektecycli onderscheiden: de terrestriale en aquatische cyclus. In de aquatische cyclus zijn woelmuizen, bevers en muskusratten reservoirs die F. tularensis in het water uitscheiden. De bacterie kan overleven in amoeben. In de terrestriale cyclus zijn konijnen en hazen het reservoir. Teken en bijtende insecten worden als vectoren gezien, waarbij sommige insectensoorten alleen een mechanische vector zijn terwijl in andere insectensoorten ook vermeerdering plaats zou kunnen vinden.
|
|
|
Symptomen |
Symptomen bij (landbouw)huisdieren en wild kunnen worden samengevat als behorende bij een septicaemie: acuut begin met hoge koorts, letargie, verminderde eetlust, stijfheid en algehele malaise. Hoesten, diarree en polyurie kunnen voorkomen. De lymphadenopathie van de lymfeknopen die de porte d’entrée draineren springt in het oog. Door het eten van besmette knaagdieren hebben katten een verhoogd risico op infectie. Na orale opname kunnen ulcera in de mond of oropharynx ontstaan.
|
|
|
Diagnostiek |
In het acute stadium kan de diagnose tularemie bevestigd worden door het aantonen van F. tularensis in het bloed of lymfeknooppunctaat door middel van kweek of PCR. Deze diagnostiek moet in Biosafety level 3 (BSL 3) plaatsvinden omdat er een kans bestaat op besmetting van laboratoriumpersoneel. In meer chronische gevallen kan ook serologie worden uitgevoerd waarbij een viervoudige titerstijging of een enkele titer >180 als positief wordt beschouwd. In Nederland wordt de diagnostiek voor humane en veterinaire gevallen uitgevoerd door het CVI.
|
|
|
Behandeling |
F. tularensis is gevoelig voor tetracyclines, streptomycine en gentamicine. Het advies is om de behandeling gedurende 10 tot 14 dagen aan te houden om re-activatie te voorkomen.
|
|
|
Meldingsplichtig volgens GWWD |
Tularemie is volgens de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) meldingsplichtig voor dierenartsen, onderzoeksinstellingen en dierenhouders en betreft dieren "niet zijnde vee" (bijvoorbeeld gezelschapsdieren of wilde dieren). Als u als practicus een melding doet wordt er vervolgens contact met u opgenomen ter afstemming. In principe dienen de verdachte dieren via de NVWA onderzocht te worden bij het CVI. Wilde dieren zoals zieke en dood gevonden hazen kunnen voor onderzoek eerst naar het DWHC (tel. 030-2537925) worden gestuurd. In geval van een bevestigde verdenking neemt het DWHC contact op met de NVWA. Ook als er geen sprake is van een meldingsplicht (bijvoorbeeld tularemieverdenking bij een schaap) wordt aangeraden contact op te nemen met de NVWA (tel. 045 -5463188).
|
|
|
Voorzorgsmaatregelen |
Dierenartsen, jagers en andere personen die in contact komen met van tularemie verdachte dieren kunnen het risico beperken door het nemen van een aantal voorzorgsmaatregelen, zoals het werken met handschoenen.
|
|
|
Referenties |
LCI-richtlijn tularemie
CVI –informatie over tularemie
Maraha B, Hajer G, Sjödin A, Forsman M, Paauw A, Roeselers G, Verspui E, Frenay I, Notermans D, de Vries M, Reubsaet F. Indigenous Infection with Francisella tularensis holarctica in The Netherlands. Case Rep Infect Dis. 2013;2013:916985. doi: 10.1155/2013/916985. Epub 2013 Sep 2.
|
|
|
Vetinf@ct is een gezamenlijke uitgave van CVI, faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, GD, KNMvD, RIVM en de NVWA. Deze nieuwsbrief is speciaal opgezet voor veterinairen en wordt verstuurd op het moment dat er actuele informatie over zoönosen is. |
|
|
|
|
|
|
|